absolveert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: absolveert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ab·sol·veert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
absolveren |
absolveert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van absolveren
- Jij absolveert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van absolveren
- Hij absolveert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van absolveren
- Absolveert!