abitus

Uit WikiWoordenboek

Latijn

Woordafbreking
  • ab·i·tus
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van abire (weggaan) met het achtervoegsel -tus.

Zelfstandig naamwoord

ăbĭtŭs m

  1. vertrek, afreis, het weggaan [1]
  2. (metonymie) de uitgang, d.i. de plaats waar men uitgaat [2]
    (in meervoud) [3]
Verbuiging
Synoniemen

Verwijzingen