abführe

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈapfyːʀə/
Woordafbreking
  • ab·füh·re

Werkwoord

abführe

  1. (bijzin) eerste persoon enkelvoud aantonende wijs tegenwoordige tijd van abführen
  2. (bijzin) eerste persoon enkelvoud aanvoegende wijs I tegenwoordige tijd van abführen
  3. (bijzin) derde persoon enkelvoud aanvoegende wijs I tegenwoordige tijd van abführen