abdiqueren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van abdiqueren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		abdiqueren			te abdiqueren
	toekomend		zullen abdiqueren			te zullen abdiqueren
voltooid	tegenwoordig		hebben geabdiqueerd			te hebben geabdiqueerd
	toekomend		geabdiqueerd zullen hebben			geabdiqueerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	abdiquerend		geabdiqueerd			ev. abdiqueer	mv. verouderd abdiqueert	abdiquere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	abdiqueer	abdiqueert	abdiqueert	abdiqueert	abdiqueert	abdiqueren	abdiqueren	abdiqueren
verleden (o.v.t.)	abdiqueerde	abdiqueerde	abdiqueerde	abdiqueerde	abdiqueerde	abdiqueerden	abdiqueerden	abdiqueerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal abdiqueren	zult/zal abdiqueren	zult/zal abdiqueren	zult abdiqueren	zal abdiqueren	zullen abdiqueren	zullen abdiqueren	zullen abdiqueren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou abdiqueren	zou abdiqueren	zou(dt) abdiqueren	zoudt abdiqueren	zou abdiqueren	zouden abdiqueren	zouden abdiqueren	zouden abdiqueren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geabdiqueerd	hebt geabdiqueerd	hebt/heeft geabdiqueerd	hebt geabdiqueerd	heeft geabdiqueerd	hebben geabdiqueerd	hebben geabdiqueerd	hebben geabdiqueerd
verleden (v.v.t.)	had geabdiqueerd	had geabdiqueerd	had geabdiqueerd	hadt geabdiqueerd	had geabdiqueerd	hadden geabdiqueerd	hadden geabdiqueerd	hadden geabdiqueerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geabdiqueerd hebben	zal/zult geabdiqueerd hebben	zult/zal geabdiqueerd hebben	zult geabdiqueerd hebben	zal geabdiqueerd hebben	zullen geabdiqueerd hebben	zullen geabdiqueerd hebben	zullen geabdiqueerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geabdiqueerd hebben	zou geabdiqueerd hebben	zou/zoudt geabdiqueerd hebben	zoudt geabdiqueerd hebben	zou geabdiqueerd hebben	zouden geabdiqueerd hebben	zouden geabdiqueerd hebben	zouden geabdiqueerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geabdiqueerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geabdiqueerd				er is geabdiqueerd
verleden	er werd geabdiqueerd				er was geabdiqueerd
toekomend	er zal geabdiqueerd worden				er zal geabdiqueerd zijn
voorwaardelijk	er zou geabdiqueerd worden				er zou geabdiqueerd zijn