abdecken
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Duits
Uitspraak
Woordafbreking
- ab·de·cken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abdecken |
deckte ab |
(hat) abgedeckt |
zwak | volledig |
Werkwoord
abdecken
- overgankelijk weghalen, wegnemen (bijv. takken van een groeve)
- overgankelijk afdekken (ter bescherming of uit veiligheidsredenen bijv. van een groeve, een keldergat, een put)
Synoniemen
- [1]: herunternehmen
- [2]: bedecken
- [2]: zudecken
Antoniemen
- [1]: zudecken