abbîʒen
Middelhoogduits
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
abbîʒen
- iemand, zich of iets afhappen
- (om planten) afvreten
- (figuurlijk) iemand in zijn eer aanranden
Vervoeging
- sterk
Schrijfwijzen
Synoniemen
Overerving en ontlening
Opmerkingen
- Duits:
- [1]: abbeißen
- [2]: (jemandem die Ehre) abschneiden
- [3]: abfressen