abaisseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • abais·seer

Werkwoord

vervoeging van
abaisseren

abaisseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abaisseren
    • Ik abaisseer. 
  2. gebiedende wijs van abaisseren
    • Abaisseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abaisseren
    • Abaisseer je? 

Gangbaarheid