aassoort

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aas·soort
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aassoort aassoorten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aassoortv / m

  1. soort voedsel waarmee men vissen lokt die men wil vangen
     De 32-jarige zat daar met drie hengels. De 36-jarige had eveneens drie hengels en viste met een verboden aassoort (stukjes vis, terwijl dit tot 31 mei niet is toegestaan).[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Vis in beslag genomen” (01-05-2009), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be