aarmscht

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • aarmscht

Bijvoeglijk naamwoord

aarmscht

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van aarm

aarmscht

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief vrouwelijk enkelvoud stellende trap van aarm

aarmscht

  1. onbepaald vergrotende trap van aarm

aarmscht

  1. overtreffende trap van aarm
Sterke
verbuiging [1]
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief aarmschder aarmschdi aarmscht aarmschde
datief aarmschdem aarmschder aarmschdem aarmschde
accusatief aarmschder aarmschdi aarmscht aarmschde
Zwakke
verbuiging [2]
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief aarmscht aarmscht aarmscht aarmschde
datief aarmschde aarmschde aarmschde aarmschde
accusatief aarmscht aarmscht aarmscht aarmschde
Gemengde
verbuiging [3]
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief aarmschder aarmschdi aarmscht aarmschde
datief aarmschde aarmschde aarmschde aarmschde
accusatief aarmschder aarmschdi aarmscht aarmschde
Schrijfwijzen
Opmerkingen

Bijvoeglijk naamwoord

aarmscht

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van aarmscht

aarmscht

  1. bepaald nominatief en accusatief enkelvoud overtreffende trap van aarmscht

aarmscht

  1. onbepaald nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van aarmscht

Verwijzingen

  1. zonder lidwoord
  2. met bepaald lidwoord
  3. met onbepaald lidwoord: ein, kein, mein, dein, sein, ihr (v, enk), unser, euer, ihr (mv), Ihr