aardappelhandelaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aard·ap·pel·han·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aardappel zn en handelaar zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aardappelhandelaar | aardappelhandelaren |
verkleinwoord | aardappelhandelaartje | aardappelhandelaartjes |
Zelfstandig naamwoord
de aardappelhandelaar m
- (economie) (beroep) iemand die aardappels inkoopt van boeren en met winst verkoopt
- ▸ Toen de schuit leeg was trok het ’vrouwenvolk’ verder over de gracht en plunderde de pakhuizen en kelders van aardappelhandelaren. De politie kon niet verhinderen dat ze met schorten vol piepers naar huis togen.[1]
- ▸ Het doodlopende gedeelte van de Almeloseweg zou ook van klinkers worden voorzien. Met name tegen het leggen van klinkers kwamen kwamen aanwonende J. Teunis en aardappelhandelaar H. Abbink in het verweer. Abbink liet weten dat het leggen van klinkers een slechte keuze zou zijn, gezien de verkeersintensiteit: van en naar zijn bedrijf rijden op sommige dagen wel twintig wagens van veertig ton.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'aardappelhandelaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron MENZO WILLEMS“Pieperschaarste leidde begin juli 1917 tot bloedige Aardappeloproer” (05 jul. 2022), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron “Geen klinkers, maar asfalt op Almeloseweg” (24-06-2010), Tubantia