aard aan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aard aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aanaarden

aard aan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanaarden
    • Ik aard aan. 
  2. gebiedende wijs van aanaarden
    • Aard aan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanaarden
    • Aard je aan? 


Gangbaarheid