aanzetsel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·zet·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanzetsel aanzetsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het aanzetselo

  1. verhitte etensresten die aan de wand van een pan zijn gaan koeken
    • Vul de lege pan met anderhalve liter water. Breng het aan de kook, roer het aanzetsel los. Doe de inhoud van vier of vijf zakjes rundvleesjus in het water. Laat met een garde roerend aan de kook komen en dik worden. Giet de jus over de ballen. Stoof de ballen verder gaar. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen