aanzag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·zag

Werkwoord

vervoeging van
aanzien

aanzag

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanzien
    • ... dat ik aanzag. 
    • ... dat jij aanzag. 
    • ... dat hij, zij, het aanzag.