aanwendbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·wend·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aanwendbaar aanwendbaarder aanwendbaarst
verbogen aanwendbare aanwendbaardere aanwendbaarste
partitief aanwendbaars aanwendbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

aanwendbaar

  1. bruikbaar, te gebruiken
    • De kunst moest, schreef hij al op jeugdige leeftijd, 'logisch aanwendbaar' worden: “De constante produktie van schilderijen en tekeningen als onlogische wandversieringen loopt toch spaak, dat kan niet anders, en de nieuwe weg van the applied art leidt naar enorm ruime velden waar nog alles aan te doen is, tenminste hier in ons land, en 't zijn velden die schatten van schoonheid kunnen opleveren.”[1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Henk van Gelder NRC 3 december 1992