aanwees

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·wees

Werkwoord

vervoeging van
aanwijzen

aanwees

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanwijzen
    • ... dat ik aanwees. 
    • ... dat jij aanwees. 
    • ... dat hij, zij, het aanwees. 
     Opgezet door een man die zijn vrouw had verloren en het hotel waar zij hun vakantie doorbrachten als de schuldige aanwees.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen