aanwees
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·wees
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanwijzen |
aanwees
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanwijzen
- ... dat ik aanwees.
- ... dat jij aanwees.
- ... dat hij, zij, het aanwees.
- ... dat ik aanwees.
- ▸ Opgezet door een man die zijn vrouw had verloren en het hotel waar zij hun vakantie doorbrachten als de schuldige aanwees.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'aanwees' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.