aanvoerpijp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·voer·pijp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvoerpijp aanvoerpijpen
verkleinwoord aanvoerpijpje aanvoerpijpjes

Zelfstandig naamwoord

aanvoerpijp v/m [1]

  1. een buis die bepaalde stoffen naar een machine of fabriek geleidt
     De directeur van de vestiging Ludwigshafen, Uwe Liebelt, vertelde dat eerst een aanvoerpijp in het havengebied vlam had gevat. Toen de brandweer arriveerde voor de bluswerkzaamheden, ontstond de ontploffing die tot in de verre omtrek was te horen.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 13 augustus 2022 Weblink bron “Doden door explosie Duits chemieconcern” (17-10-2016), Tubantia