aantrof
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·trof
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aantreffen |
aantrof
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aantreffen
- ... dat ik aantrof.
- ... dat jij aantrof.
- ... dat hij, zij, het aantrof.
- ... dat ik aantrof.
- ▸ Nadat ik Jeroen in de douchecel aantrof, draaide ik meteen de kraan dicht.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'aantrof' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2