aanstoker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·sto·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanstoker | aanstokers |
verkleinwoord | aanstokertje | aanstokertjes |
Zelfstandig naamwoord
de aanstoker m
- iemand die een opschudding of rel veroorzaakt of een conflict erger maakt
- ▸ Zonder dat er een naam aan te pas kwam liet de expert zijn analyse los op deze onschuldige stromingsgegevens met als resultaat dat de abt de aanstokers van de ruzie kon ontmaskeren.[2]
- ▸ De mobiele brigade was de aanstoker van het geweld. Ze dachten dat de mensen wel bang zouden worden, zoals bij incidenten elders.[3]
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van aanstookster
- ophitser
Vertalingen
1. iemand die een opschudding of rel veroorzaakt
Gangbaarheid
- Het woord aanstoker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "aanstoker" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Frank Kuitenbrouwer“AIVD mag stofzuigeren naar persoonsgegevens” (16 oktober 2007) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Wim Brummelman“`Autonomie is geen vrijheid'” (20 oktober 2000) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 69 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %