aanstichter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·stich·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanstichter aanstichters
verkleinwoord aanstichtertje aanstichtertjes

Zelfstandig naamwoord

de aanstichterm

  1. Iemand die iets kwaads veroorzaakt
    • Hij is de aanstichter van de ruzie. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be