aanstekelijkheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·ste·ke·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van aanstekelijk met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanstekelijkheid | aanstekelijkheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aanstekelijkheid v
- de mate waarin iemands stemming, mening of gedachte gemakkelijk op anderen overgaat
- ▸ Pas door de aanstekelijkheid van zijn geluk werd Quispel aantrekkelijk voor meisjes.[2]
- ▸ "Het was ongelooflijk hoe ze dat onderwerp hebben aangepakt", glundert Kodde. Zijn leerlingen Lianne Klein Schaarsberg en Floor Beldman onderzochten vorig jaar de aanstekelijkheid van lachen en welke factoren het 'meelachen' bepalen.[3]
Vertalingen
1. de mate waarin iemands stemming, mening of gedachte gemakkelijk op anderen overgaat
Gangbaarheid
- Het woord aanstekelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “KNAW Onderwijsprijs doorslaand succes” (03-04-2011), NOS