aanstappen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·stap·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanstappen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanstappen
stapte aan
aangestapt
zwak -t volledig
  1. snel lopend naderen
     Anna en Kirill komen er vastberaden aanstappen. "Het is maar een halve marathon", glimlacht Kirill bemoedigend. Ze hebben een taxi genomen tot ze niet verder konden en nu moeten ze te voet verder. Ze denken dat ze het aankunnen. "We squashen samen", zegt Anna.[2]
     Thijmen Apswoude is duidelijk in zijn element in de weilanden van Bathmen. Woeste baard, tatoeages op de handen. In het dorp nabij Deventer gebruikt de wildernisschool Living by Nature, waar Apswoude hoofdinstructeur is, een aantal hectare grond. Hij komt aanstappen op wandelschoenen, maar dat hadden net zo goed blote voeten kunnen zijn.[3]
Synoniemen


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 24 mei 2022 Weblink bron
    Nanda Millenaar
    “In de file op zoek naar veiligheid in Polen: 'Alles beter dan in Kiev blijven'” (ZO 27 FEBRUARI 2022), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 24 mei 2022 Weblink bron
    Sophie Wassink
    “Deventenaar (27) slaapt 250 dagen per jaar in het bos” (17-01-2018), Tubantia