aanspreekbaar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanspreekbaar (hulp, bestand)
- IPA: / anˈspreɡbar / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·spreek·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanspreken met het achtervoegsel -baar.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanspreekbaar | aanspreekbaarder | aanspreekbaarst |
verbogen | aanspreekbare | aanspreekbaardere | aanspreekbaarste |
partitief | aanspreekbaars | aanspreekbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
aanspreekbaar
- toegankelijk, geneigd tot conversatie
- Hij is echt niet aanspreekbaar.
- (informatica) in staat tot het ontvangen en doorgeven van digitale communicatie (gezegd van modems)
- De modems zijn niet meer direct aanspreekbaar doordat we de AT-commandoset hebben uitgeschakeld.
Synoniemen
- [1]: benaderbaar
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. toegankelijk, geneigd tot conversatie
Gangbaarheid
- Het woord 'aanspreekbaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 13
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -baar in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Informatica in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal