aansluipen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·slui·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aansluipen
sloop aan
aangeslopen
klasse 2 volledig

aansluipen [1]

  1. stil en heimelijk naderen
    • Plataanpiraten zijn automobilisten die bang zijn voor bomen. In Frankrijk schijnen hier en daar fluoriscerende gevarendriehoeken te staan met daarin uitsluitend het woord `Arbres!'. `Alsof het gevaarlijke wezens zijn die plotseling de straat oversteken', schrijft Michgelsen terecht. Het zijn rare jongens, die Fransen. Ze rijden met hun dronken koppen tegen bomen op en komen daarna 's nachts aansluipen met een kettingzaag waarmee ze een zo diepe snee in een plataan zagen dat de boom ten dode is opgeschreven.[2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Marjoleine de Vos 28 juni 2002