aanschuren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·schu·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanschuren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanschuren
schuurde aan
aangeschuurd
zwak -d volledig
  1. ergens tegenaan wrijven
     De scholengemeenschap is niet de eerste die het schuren verbiedt. Eerder al waren berichten te lezen over een tienerdisco in Puttershoek die optreedt tegen schurende jongeren. Daar bleek volgens de eigenaar dat de condoomautomaten na de feesten steeds leeg raakten. "Jongens doen een condoom om en gaan dan zo hard tegen de meisjes aanschuren, dat zij klaarkomen in hun broek. We hebben het daarom direct verboden."[1]
  2. het onderhouden van nauwe contacten
     Je ziet dat Rijssen-Holten afstand wil nemen, maar dat Twenterand dicht tegen Almelo wil aanschuren. Dan moet je je ook afvragen: hoe ga ik het regelen en wat moet ik betalen? Je bent dan misschien nog wel verder van huis dan nu.”[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 11 juni 2022 Weblink bron “Rotterdamse scholen pakken 'schuren' aan” (15-12-2011), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 11 juni 2022 Weblink bron
    Ferry de Goeijen
    “Vakbond en werkgeversorganisatie tegen ontmanteling Soweco: ‘Bezint eer ge begint’” (20-11-2019), Tubantia