aanrijding

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·rij·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanrijding aanrijdingen
verkleinwoord aanrijdinkje aanrijdinkjes

Zelfstandig naamwoord

de aanrijdingv

  1. botsing met een voertuig, ongeval
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen