aanpoot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·poot

Werkwoord

vervoeging van
aanpoten

aanpoot

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanpoten
    • ... dat ik aanpoot. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanpoten
    • ... dat jij aanpoot. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanpoten
    • ... dat hij aanpoot. 

Gangbaarheid