aanleiden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van aanleiden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		aanleiden			aan te leiden
	toekomend		zullen aanleiden aan zullen leiden			te zullen aanleiden aan te zullen leiden
voltooid	tegenwoordig		hebben aangeleid			te hebben aangeleid
	toekomend		aangeleid zullen hebben			aangeleid te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	aanleidend		aangeleid			ev. leid aan	mv. verouderd leidt aan	leide aan (bijzin) aanleide
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	leid aan	leidt aan	leidt aan	leidt aan	leidt aan	leiden aan	leiden aan	leiden aan
verleden (o.v.t.)	leidde aan	leidde aan	leidde aan	leidde aan	leidde aan	leidden aan	leidden aan	leidden aan
toekomend (o.t.t.t.)	zal aanleiden	zult/zal aanleiden	zult/zal aanleiden	zult aanleiden	zal aanleiden	zullen aanleiden	zullen aanleiden	zullen aanleiden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou aanleiden	zou aanleiden	zou(dt) aanleiden	zoudt aanleiden	zou aanleiden	zouden aanleiden	zouden aanleiden	zouden aanleiden
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	aanleid	aanleidt	aanleidt	aanleidt	aanleidt	aanleiden	aanleiden	aanleiden
verleden (o.v.t.)	aanleidde	aanleidde	aanleidde	aanleidde	aanleidde	aanleidden	aanleidden	aanleidden
toekomend (o.t.t.t.)	zal aanleiden aan zal leiden	zult/zal aanleiden aan zult/zal leiden	zult/zal aanleiden aan zult/zal leiden	zult aanleiden aan zult leiden	zal aanleiden aan zal leiden	zullen aanleiden aan zullen leiden	zullen aanleiden aan zullen leiden	zullen aanleiden aan zullen leiden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou aanleiden aan zou leiden	zou aanleiden aan zou leiden	zou(dt) aanleiden aan zou(dt) leiden	zoudt aanleiden aan zoudt leiden	zou aanleiden aan zou leiden	zouden aanleiden aan zouden leiden	zouden aanleiden aan zouden leiden	zouden aanleiden aan zouden leiden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb aangeleid	hebt aangeleid	hebt/heeft aangeleid	hebt aangeleid	heeft aangeleid	hebben aangeleid	hebben aangeleid	hebben aangeleid
verleden (v.v.t.)	had aangeleid	had aangeleid	had aangeleid	hadt aangeleid	had aangeleid	hadden aangeleid	hadden aangeleid	hadden aangeleid
toekomend (v.t.t.t.)	zal aangeleid hebben	zal/zult aangeleid hebben	zult/zal aangeleid hebben	zult aangeleid hebben	zal aangeleid hebben	zullen aangeleid hebben	zullen aangeleid hebben	zullen aangeleid hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou aangeleid hebben	zou aangeleid hebben	zou/zoudt aangeleid hebben	zoudt aangeleid hebben	zou aangeleid hebben	zouden aangeleid hebben	zouden aangeleid hebben	zouden aangeleid hebben