aanlaten/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanlaten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanlaten | aan te laten | ||||||||
toekomend | zullen aanlaten aan zullen laten |
te zullen aanlaten aan te zullen laten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangelaten | te hebben aangelaten | ||||||||
toekomend | aangelaten zullen hebben | aangelaten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanlatend | aangelaten | ev. laat aan |
mv. verouderd laat aan |
late aan (bijzin) aanlate | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | laat aan | laat aan | laat aan | laat aan | laat aan | laten aan | laten aan | laten aan | |||
verleden (o.v.t.) | liet aan | liet aan | liet aan | liet aan | liet aan | lieten aan | lieten aan | lieten aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanlaten | zult/zal aanlaten | zult/zal aanlaten | zult aanlaten | zal aanlaten | zullen aanlaten | zullen aanlaten | zullen aanlaten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanlaten | zou aanlaten | zou(dt) aanlaten | zoudt aanlaten | zou aanlaten | zouden aanlaten | zouden aanlaten | zouden aanlaten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanlaat | aanlaat | aanlaat | aanlaat | aanlaat | aanlaten | aanlaten | aanlaten | |||
verleden (o.v.t.) | aanliet | aanliet | aanliet | aanliet | aanliet | aanlieten | aanlieten | aanlieten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanlaten aan zal laten |
zult/zal aanlaten aan zult/zal laten |
zult/zal aanlaten aan zult/zal laten |
zult aanlaten aan zult laten |
zal aanlaten aan zal laten |
zullen aanlaten aan zullen laten |
zullen aanlaten aan zullen laten |
zullen aanlaten aan zullen laten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanlaten aan zou laten |
zou aanlaten aan zou laten |
zou(dt) aanlaten aan zou(dt) laten |
zoudt aanlaten aan zoudt laten |
zou aanlaten aan zou laten |
zouden aanlaten aan zouden laten |
zouden aanlaten aan zouden laten |
zouden aanlaten aan zouden laten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangelaten | hebt aangelaten | hebt/heeft aangelaten | hebt aangelaten | heeft aangelaten | hebben aangelaten | hebben aangelaten | hebben aangelaten | |||
verleden (v.v.t.) | had aangelaten | had aangelaten | had aangelaten | hadt aangelaten | had aangelaten | hadden aangelaten | hadden aangelaten | hadden aangelaten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangelaten hebben | zal/zult aangelaten hebben | zult/zal aangelaten hebben | zult aangelaten hebben | zal aangelaten hebben | zullen aangelaten hebben | zullen aangelaten hebben | zullen aangelaten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangelaten hebben | zou aangelaten hebben | zou/zoudt aangelaten hebben | zoudt aangelaten hebben | zou aangelaten hebben | zouden aangelaten hebben | zouden aangelaten hebben | zouden aangelaten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangelaten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangelaten | er is aangelaten | |||||||||
verleden | er werd aangelaten | er was aangelaten | |||||||||
toekomend | er zal aangelaten worden | er zal aangelaten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangelaten worden | er zou aangelaten zijn | |||||||||
lijdende vorm aangelaten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangelaten worden | aangelaten te worden | ||||||||
toekomend | aangelaten zullen worden | aangelaten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangelaten zijn | aangelaten te zijn | ||||||||
toekomend | aangelaten zullen zijn | aangelaten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangelaten | wordt aangelaten | wordt aangelaten | wordt aangelaten | wordt aangelaten | worden aangelaten | worden aangelaten | worden aangelaten | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangelaten | werd aangelaten | werd aangelaten | werdt aangelaten | werd aangelaten | werden aangelaten | werden aangelaten | werden aangelaten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangelaten worden | zult aangelaten worden | zult aangelaten worden | zult aangelaten worden | zal aangelaten worden | zullen aangelaten worden | zullen aangelaten worden | zullen aangelaten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangelaten worden | zou aangelaten worden | zou/zoudt aangelaten worden | zoudt aangelaten worden | zou aangelaten worden | zouden aangelaten worden | zouden aangelaten worden | zouden aangelaten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangelaten | bent aangelaten | bent/is aangelaten | zijt aangelaten | is aangelaten | zijn aangelaten | zijn aangelaten | zijn aangelaten | |||
verleden (v.v.t.) | was aangelaten | was aangelaten | was aangelaten | waart aangelaten | was aangelaten | waren aangelaten | waren aangelaten | waren aangelaten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangelaten zijn | zult aangelaten zijn | zult aangelaten zijn | zult aangelaten zijn | zal aangelaten zijn | zullen aangelaten zijn | zullen aangelaten zijn | zullen aangelaten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangelaten zijn | zou aangelaten zijn | zou/zoudt aangelaten zijn | zoudt aangelaten zijn | zou aangelaten zijn | zouden aangelaten zijn | zouden aangelaten zijn | zouden aangelaten zijn |