aanlacht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·lacht

Werkwoord

vervoeging van
aanlachen

aanlacht

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanlachen
    • ... dat jij aanlacht. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanlachen
    • ... dat hij aanlacht.