aankoppelt
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aankoppelt (hulp, bestand)
- IPA: / ˈaŋkɔpəlt / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·kop·pelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aankoppelen |
aankoppelt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankoppelen
- ... dat jij aankoppelt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankoppelen
- ... dat hij aankoppelt.