aankomsthal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·komst·hal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aankomsthal aankomsthallen
verkleinwoord aankomsthalletje aankomsthalletjes

Zelfstandig naamwoord

de aankomsthalv / m

  1. de ruimte waar passagiers (meestal van vliegtuigen) aankomen
    • We stonden te wachten in de aankomsthal op onze opa en oma die van een wereldreis terugkwamen. 
     Schiphol en GGD Kennemerland gaan op korte termijn de door het kabinet aangekondigde Covid-19-teststraat inrichten op de luchthaven. Die komt bij aankomsthal 3, meldt Schiphol.[1]
     De personeelstekorten op luchthaven Schiphol zijn nu ook zichtbaar in de aankomsthallen waar inmiddels grote hoeveelheden koffers liggen die zijn gescheiden van hun eigenaar. Dat komt doordat er ook personeelstekorten zijn bij de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor het zogenoemde afhandelen van de koffers.[2]

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Premier Rutte: Een zorgeloze zomer is het niet aan het worden” (05-08-2020), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink geraadpleegd op 29 juni 2022 Weblink bron “Na de reizigers hopen nu de koffers zich op op Schiphol” (29 juni 2022), NU.nl