Naar inhoud springen

aanklampen

Uit WikiWoordenboek
  • aan·klam·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanklampen
klampte aan
aangeklampt
zwak -t volledig

aanklampen

  1. (scheepvaart) enteren
  2. overgankelijk aanspreken, vaak op hinderlijke wijze
    • Op weg naar de vergadering werd hij aangeklampt door een lastige collega, die zich maar al te gegriefd voelde toen hij zei dat hij echt geen tijd had. 
     Het zou veel gunstiger zijn als ik in staat was met haar te praten, herinneringen met haar op te halen, haar om haar vriendschap te smeken, terwijl ik naast haar zat, dan dat ik haar slechts in het voorbijgaan kon aanklampen.[2]
  3. inergatief aanhaken, zich net aan bij de rest voegen
    • De achterblijver kon nog net bij het peleton aanklampen. 
96 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]