Naar inhoud springen

aangorden

Uit WikiWoordenboek
  • aan·gor·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aangorden
gordde aan
aangegord
zwak -d volledig

aangorden

  1. overgankelijk iets met een riem of band om het middel binden
    • Hij kan maar beter zijn spullen aangorden. 
  2. overgankelijk in riemen vastzetten
    • De kinderen moeten goed aangegord worden. 

zich aangorden.

  1. zich gereedmaken (voor de strijd)
51 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be