aangekleed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ge·kleed
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aangekleed aangekleder aangekleedst
verbogen aangeklede aangekledere aangekleedste
partitief aangekleeds aangekleders -

Bijvoeglijk naamwoord

aangekleed

  1. met kleren aan
Antoniemen
Spreekwoorden
  • een aangeklede boterham: een boterham met veel beleg
  • een aangeklede borrel: een borrelfeestje met hapjes
  • aangekleed gaat uit! : over iemand die zich overdreven mooi heeft gemaakt
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: aankleden…
verbogen vorm: aangekleede

aangekleed

  1. voltooid deelwoord van aankleden

Gangbaarheid