aandijkte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·dijk·te

Werkwoord

vervoeging van
aandijken

aandijkte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aandijken
    • ... dat ik aandijkte. 
    • ... dat jij aandijkte. 
    • ... dat hij, zij, het aandijkte. 

Gangbaarheid