aandampen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van aandampen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		aandampen			aan te dampen
	toekomend		zullen aandampen aan zullen dampen			te zullen aandampen aan te zullen dampen
voltooid	tegenwoordig		zijn aangedampt			te zijn aangedampt
	toekomend		aangedampt zullen zijn			aangedampt te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	aandampend		aangedampt			ev. damp aan	mv. verouderd dampt aan	dampe aan (bijzin) aandampe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	damp aan	dampt aan	dampt aan	dampt aan	dampt aan	dampen aan	dampen aan	dampen aan
verleden (o.v.t.)	dampte aan	dampte aan	dampte aan	dampte aan	dampte aan	dampten aan	dampten aan	dampten aan
toekomend (o.t.t.t.)	zal aandampen	zult/zal aandampen	zult/zal aandampen	zult aandampen	zal aandampen	zullen aandampen	zullen aandampen	zullen aandampen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou aandampen	zou aandampen	zou(dt) aandampen	zoudt aandampen	zou aandampen	zouden aandampen	zouden aandampen	zouden aandampen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	aandamp	aandampt	aandampt	aandampt	aandampt	aandampen	aandampen	aandampen
verleden (o.v.t.)	aandampte	aandampte	aandampte	aandampte	aandampte	aandampten	aandampten	aandampten
toekomend (o.t.t.t.)	zal aandampen aan zal dampen	zult/zal aandampen aan zult/zal dampen	zult/zal aandampen aan zult/zal dampen	zult aandampen aan zult dampen	zal aandampen aan zal dampen	zullen aandampen aan zullen dampen	zullen aandampen aan zullen dampen	zullen aandampen aan zullen dampen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou aandampen aan zou dampen	zou aandampen aan zou dampen	zou(dt) aandampen aan zou(dt) dampen	zoudt aandampen aan zoudt dampen	zou aandampen aan zou dampen	zouden aandampen aan zouden dampen	zouden aandampen aan zouden dampen	zouden aandampen aan zouden dampen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben aangedampt	bent aangedampt	bent/is aangedampt	zijt aangedampt	is aangedampt	zijn aangedampt	zijn aangedampt	zijn aangedampt
verleden (v.v.t.)	was aangedampt	was aangedampt	was aangedampt	waart aangedampt	was aangedampt	waren aangedampt	waren aangedampt	waren aangedampt
toekomend (v.t.t.t.)	zal aangedampt zijn	zal/zult aangedampt zijn	zult/zal aangedampt zijn	zult aangedampt zijn	zal aangedampt zijn	zullen aangedampt zijn	zullen aangedampt zijn	zullen aangedampt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou aangedampt zijn	zou aangedampt zijn	zou/zoudt aangedampt zijn	zoudt aangedampt zijn	zou aangedampt zijn	zouden aangedampt zijn	zouden aangedampt zijn	zouden aangedampt zijn