aanbreng

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·breng

Werkwoord

vervoeging van
aanbrengen

aanbreng

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbrengen
    • ... dat ik aanbreng. 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be