aanbelangen/vervoeging
Uiterlijk
| vervoeging van de bedrijvende vorm van aanbelangen | |||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | aanbelangen | aan te belangen | ||||||||
| toekomend | zullen aanbelangen aan zullen belangen |
te zullen aanbelangen aan te zullen belangen | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | hebben aanbelangd | te hebben aanbelangd | ||||||||
| toekomend | aanbelangd zullen hebben | aanbelangd te zullen hebben | |||||||||
| onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
| aanbelangend | aanbelangd | ev. belang aan | mv. verouderd belangt aan | belange aan (bijzin) aanbelange | |||||||
| aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
| tegenwoordig (o.t.t.) | belang aan | belangt aan | belangt aan | belangt aan | belangt aan | belangen aan | belangen aan | belangen aan | |||
| verleden (o.v.t.) | belangde aan | belangde aan | belangde aan | belangde aan | belangde aan | belangden aan | belangden aan | belangden aan | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbelangen | zult/zal aanbelangen | zult/zal aanbelangen | zult aanbelangen | zal aanbelangen | zullen aanbelangen | zullen aanbelangen | zullen aanbelangen | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbelangen | zou aanbelangen | zou(dt) aanbelangen | zoudt aanbelangen | zou aanbelangen | zouden aanbelangen | zouden aanbelangen | zouden aanbelangen | |||
| bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
| tegenwoordig (o.t.t.) | aanbelang | aanbelangt | aanbelangt | aanbelangt | aanbelangt | aanbelangen | aanbelangen | aanbelangen | |||
| verleden (o.v.t.) | aanbelangde | aanbelangde | aanbelangde | aanbelangde | aanbelangde | aanbelangden | aanbelangden | aanbelangden | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbelangen aan zal belangen |
zult/zal aanbelangen aan zult/zal belangen | zult/zal aanbelangen aan zult/zal belangen | zult aanbelangen aan zult belangen | zal aanbelangen aan zal belangen | zullen aanbelangen aan zullen belangen | zullen aanbelangen aan zullen belangen | zullen aanbelangen aan zullen belangen | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbelangen aan zou belangen |
zou aanbelangen aan zou belangen | zou(dt) aanbelangen aan zou(dt) belangen | zoudt aanbelangen aan zoudt belangen | zou aanbelangen aan zou belangen | zouden aanbelangen aan zouden belangen | zouden aanbelangen aan zouden belangen | zouden aanbelangen aan zouden belangen | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | heb aanbelangd | hebt aanbelangd | hebt/heeft aanbelangd | hebt aanbelangd | heeft aanbelangd | hebben aanbelangd | hebben aanbelangd | hebben aanbelangd | |||
| verleden (v.v.t.) | had aanbelangd | had aanbelangd | had aanbelangd | hadt aanbelangd | had aanbelangd | hadden aanbelangd | hadden aanbelangd | hadden aanbelangd | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal aanbelangd hebben | zal/zult aanbelangd hebben | zult/zal aanbelangd hebben | zult aanbelangd hebben | zal aanbelangd hebben | zullen aanbelangd hebben | zullen aanbelangd hebben | zullen aanbelangd hebben | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aanbelangd hebben | zou aanbelangd hebben | zou/zoudt aanbelangd hebben | zoudt aanbelangd hebben | zou aanbelangd hebben | zouden aanbelangd hebben | zouden aanbelangd hebben | zouden aanbelangd hebben | |||
| onpersoonlijke lijdende vorm aanbelangd worden | |||||||||||
| onvoltooid | voltooid | ||||||||||
| tegenwoordig | er wordt aanbelangd | er is aanbelangd | |||||||||
| verleden | er werd aanbelangd | er was aanbelangd | |||||||||
| toekomend | er zal aanbelangd worden | er zal aanbelangd zijn | |||||||||
| voorwaardelijk | er zou aanbelangd worden | er zou aanbelangd zijn | |||||||||
| lijdende vorm aanbelangd worden | |||||||||||
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | aanbelangd worden | aanbelangd te worden | ||||||||
| toekomend | aanbelangd zullen worden | aanbelangd te zullen worden | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | aanbelangd zijn | aanbelangd te zijn | ||||||||
| toekomend | aanbelangd zullen zijn | aanbelangd te zullen zijn | |||||||||
| enkelvoud | meervoud | ||||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | word aanbelangd | wordt aanbelangd | wordt aanbelangd | wordt aanbelangd | wordt aanbelangd | worden aanbelangd | worden aanbelangd | worden aanbelangd | |||
| verleden (o.v.t.) | werd aanbelangd | werd aanbelangd | werd aanbelangd | werdt aanbelangd | werd aanbelangd | werden aanbelangd | werden aanbelangd | werden aanbelangd | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbelangd worden | zult aanbelangd worden | zult aanbelangd worden | zult aanbelangd worden | zal aanbelangd worden | zullen aanbelangd worden | zullen aanbelangd worden | zullen aanbelangd worden | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbelangd worden | zou aanbelangd worden | zou/zoudt aanbelangd worden | zoudt aanbelangd worden | zou aanbelangd worden | zouden aanbelangd worden | zouden aanbelangd worden | zouden aanbelangd worden | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | ben aanbelangd | bent aanbelangd | bent/is aanbelangd | zijt aanbelangd | is aanbelangd | zijn aanbelangd | zijn aanbelangd | zijn aanbelangd | |||
| verleden (v.v.t.) | was aanbelangd | was aanbelangd | was aanbelangd | waart aanbelangd | was aanbelangd | waren aanbelangd | waren aanbelangd | waren aanbelangd | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal aanbelangd zijn | zult aanbelangd zijn | zult aanbelangd zijn | zult aanbelangd zijn | zal aanbelangd zijn | zullen aanbelangd zijn | zullen aanbelangd zijn | zullen aanbelangd zijn | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aanbelangd zijn | zou aanbelangd zijn | zou/zoudt aanbelangd zijn | zoudt aanbelangd zijn | zou aanbelangd zijn | zouden aanbelangd zijn | zouden aanbelangd zijn | zouden aanbelangd zijn | |||
- Het bedrijvende werkwoord wordt vrijwel alleen in de derde persoon gebruikt en de lijdende vormen zijn zeldzaam.