Naar inhoud springen

aambeien

Uit WikiWoordenboek
aambeien
  • aam·bei·en

deaambeienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aambei (de afzonderlijke zwellingen)
    • ‘Heeft u inwendige of uitwendige aambeien?’ vraagt de verkoopster aan de vrouw bij de toonbank. [1]
  2. alleen meervoud (medisch) knobbelachtige zwelling van aders in het onderste deel van de endeldarm en in de anus (benaming voor de aandoening)
    • Aambeien plaagden hem. [2]
    • Ik gebruik het graag, dat vochtige wc-papier. Dat komt zo: mijn kak was verleden jaar een tijd nogal hard. Daardoor kreeg ik last van aambeien. [3]
    • Aambeien is de meest voorkomende anale aandoening in Nederland. *[4]
     Ten slotte schaterde ze als een uitgelaten eend toen de man het vruchtendessert bracht en omdat hij in de gaten had dat we Nederlanders waren zijn standaard belegen taalgrapje maakte: 'For you! Fresh aambeien!' 'Woehoe!' brulde Joy door het restaurant.[5]
  • [2] Net als bij mazelen en waterpokken wordt de naam van de aandoening soms ook opgevat als een enkelvoud.[6]
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[7]