Zaankant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

demoniem
inwoner Zaankanter
vrouwelijke inwoner Zaanse
bijvoeglijk Zaans
Uitspraak
Woordafbreking
  • Zaan·kant
Woordherkomst en -opbouw

Eigennaam

Zaankant m

  1. (toponiem) regio rond de oevers van de Zaan
  2. de oever van de Zaan[1]
    • Met eenigsins beter, hoewel slechts voorbijgaand, geluk was een deel hunner krijgsbenden (...) en van daaruit de dorpen aan den Zaankant plunderden. [2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

  1. Weiland
    , Pieter (1811). Nederduitsch taalkundig woordenboek: W - Z, deel 11, p. 277. Uitg.: Allart.
  2. Vloten
    , Johannes van (1858). Nederlands opstand tegen Spanje, 1572-1575, p. 150.