Zaankant
Nederlands
demoniem | |
---|---|
inwoner | Zaankanter |
vrouwelijke inwoner | Zaanse |
bijvoeglijk | Zaans |
Uitspraak
Woordafbreking
- Zaan·kant
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van Zaan en kant
Eigennaam
Zaankant m
- (toponiem) regio rond de oevers van de Zaan
- de oever van de Zaan[1]
- Met eenigsins beter, hoewel slechts voorbijgaand, geluk was een deel hunner krijgsbenden (...) en van daaruit de dorpen aan den Zaankant plunderden. [2]
Synoniemen
- [1] Zaanstreek, Zaantje