Wand

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Wand
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord Ontwikkeld uit Oudhoogduits want, uit Germaans *wandi-, verwant aan Nederlands wand, Fries wân.
Verbuiging

Zelfstandig naamwoord

Wand v

  1. wand, tussenmuur
  2. (bouwkunde) binnenwand, muur, wand
  3. (geologie) bergwand, rotswand
[1]: En Wand
Een wand (muur)
[2]: En Wand
Een rotswand

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Wand


enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Wand die Wand Wend die Wend
datief re Wand der Wand Wend de Wend
accusatief en Wand die Wand Wend die Wend

Zelfstandig naamwoord

Wand, v

  1. (bouwkunde) binnenwand, muur, wand
  2. (geologie) bergwand, rotswand
Opmerkingen