Tisch
Uiterlijk
- IPA: /tɪʃ/
- Tisch
- Van het Oudduitse tisc, dat van het Protogermaanse *diskaz komt, waarvan ook het Oudengelse disc, het Oudnoordse diskr, het Nederlandse dis en het Limburgse dösj komen. Het Protogermaanse woord is zelf een ontlening aan het Latijnse discus.
Tisch m
- tafel
- «Der Tisch ist für die vielen Personen heute zu klein.»
- De tafel is tegenwoordig voor veel mensen te klein.
- «Der Tisch ist für die vielen Personen heute zu klein.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Tisch | die Tische |
genitief | des Tisch(e)s | der Tische |
datief | dem Tisch(e) | den Tischen |
accusatief | den Tisch | die Tische |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.