verheugen: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
fixjes
ForkboysBot (overleg | bijdragen)
k Standaardisatie punt
Regel 10: Regel 10:
{{-verb-}}
{{-verb-}}
'''{{pn}}'''
'''{{pn}}'''
#{{refl}} ''zich ~'': blijdschap ervaren.
#{{refl}} ''zich ~'': blijdschap ervaren
{{bijv-1|Hij '''verheugde zich''' enorm toen zij onverwachts belde.}}
{{bijv-1|Hij '''verheugde zich''' enorm toen zij onverwachts belde.}}
#{{refl}} ''zich ~ op'': reikhalzend uitzien naar iets.
#{{refl}} ''zich ~ op'': reikhalzend uitzien naar iets
{{bijv-1|Hij '''verheugde zich op''' haar aangekondigde bezoek.}}
{{bijv-1|Hij '''verheugde zich op''' haar aangekondigde bezoek.}}
#{{ov}} ''iemand ~'' vreugde bereiden.
#{{ov}} ''iemand ~'' vreugde bereiden
{{bijv-1|Hij '''verheugde''' zijn moeder met een onverwacht bezoekje.}}
{{bijv-1|Hij '''verheugde''' zijn moeder met een onverwacht bezoekje.}}
{{-trans-}}
{{-trans-}}

Versie van 10 sep 2010 11:45

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·heu·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verheugen
verheugde
verheugd
zwak -d volledig

Werkwoord

verheugen

  1. wederkerend zich ~: blijdschap ervaren
    • Hij verheugde zich enorm toen zij onverwachts belde. 
  2. wederkerend zich ~ op: reikhalzend uitzien naar iets
    • Hij verheugde zich op haar aangekondigde bezoek. 
  3. overgankelijk iemand ~ vreugde bereiden
    • Hij verheugde zijn moeder met een onverwacht bezoekje. 
Vertalingen