spits: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 22: | Regel 22: | ||
{{trans-bottom}} |
{{trans-bottom}} |
||
{{trans-top|soort honden}} |
{{trans-top|soort honden}} |
||
*{{deu}}: {{ |
*{{deu}}: {{trad|de|Spitz}} |
||
{{trans-bottom}} |
{{trans-bottom}} |
||
{{adjcomp|{{pn}}|{{pn}}e|{{pn}}er|{{pn}}ere|{{pn}}t|{{pn}}te}} |
{{adjcomp|{{pn}}|{{pn}}e|{{pn}}er|{{pn}}ere|{{pn}}t|{{pn}}te}} |
Versie van 24 mrt 2010 15:27
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spits
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spits | spitsen |
verkleinwoord | spitsje | spitsjes |
Zelfstandig naamwoord
- drukte in het verkeer op bepaalde tijdstippen.
- Hij ging in de spits naar zijn werk.
- (sport) een voetballer die voor in het veld staat.
- Van de aanvallers is de spits meestal diegene die de meeste doelpunten maakt.
- kleine, oorspronkelijke soort honden
- klein vrachtschip
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | spits | spitser | spitst |
verbogen | spitse | spitsere | spitste |
Bijvoeglijk naamwoord
spits
- in een punt uitkomend.
- Hij kreeg de spitse pijl in zijn been.
- scherpzinnig.
- Ze gaf hem weer zo'n spits antwoord.
scherpzinnig