hoogte

Nederlands

Woordafbreking

• hoog·te

Woordherkomst en -opbouw

• afgeleid van hoog met het achtervoegsel -te

Vaste voorzetsels

• op de hoogte zijn van

Zelfstandig naamwoord

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	hoogte	hoogtes hoogten
verkleinwoord

hoogte v

1. verheffing van de aardkorst
2. de mate waarin iets hoog is

   • Denver ligt op een hoogte van 1600 meter. 

Vertalingen

    1.   

Baskisch: altitude (eu) Bulgaars: Височина (bg) Deens: højde (da) Duits: Höhe (de) v Engels: altitude (en) Estisch: kõrgus (et) Fins: korkeus (fi) Frans: altitude (fr) Frans Grieks: υψόμετρο (el), ύψος (el) Hongaars: magasság (hu)

Italiaans: altitudine (it) Noors: høyde (no) Pools: wysokość nad poziom terenu (pl) Portugees: altitude (pt) Russisch: высота (ru) (геогр.) Sloveens: nadmorska višina (sl) Slowaaks: výška (sk) Spaans: altitud (es) v Tsjechisch: výška nadmořská (cs) Zweeds: höjd (sv)