slecht: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 7: Regel 7:
*slecht
*slecht
{{-etym-}}
{{-etym-}}
* Oorspronkelijk in de betekenis van ‘eenvoudig, onaanzienlijk, gering’, vervolgens ‘ordinair, minderwaardig; onnozel’ (ook gespeld als ''slicht''). In de betekenis van ‘niet goed’ voor het eerst aangetroffen in 1573 {{sijs}}
*Oorspronkelijk in de betekenis van ‘eenvoudig, onaanzienlijk, gering’, vervolgens ‘ordinair, minderwaardig; onnozel’ (ook gespeld als ''slicht''). In de betekenis van ‘niet goed [van afkomst]’ voor het eerst aangetroffen in 1573 {{sijs}}
*{{((}}
*{{((}}
*{{erfwoord|nld}} afkomstig van {{ebank}}:
*{{erfwoord|nld}} afkomstig van {{ebank}}:
Regel 15: Regel 15:
{{==}}
{{==}}
*Verwant in Germaans:
*Verwant in Germaans:
:'''West''': {{eng}}: slight ({{ang}}: sliht), {{deu}}: schlicht, schlecht ({{goh}}: sliht, sleht), {{fry}}: sljocht ([[Oudfries]]: sliucht)
:'''West''': {{eng}}: slight ‘mager, zwak‘, ‘gering’, ‘kleinering; sneer’, ‘({{ang}}: sliht), {{deu}}: schlich ‘eenvoudig’, schlecht ‘niet goed’ ({{goh}}: sliht, sleht ‘glad, effen; eenvoudig, vriendelijk’), {{fry}}: sljocht ‘effen; eenvoudig; dwaas’ ([[Oudfries]]: sliucht)
:'''Noord''': {{swe}}: slätt, {{dan}}: slet, {{nor}}: slett, ({{non}}: sléttr), {{isl}}: sléttur, {{fao}}: slættur
:'''Noord''': {{swe}}: {{Q|slät|swe}} ‘vlak, effen’, slätt ‘vlakte’, {{dan}}: slet ‘niet goed’ (''verouderd'') ‘eenvoudig', {{nor}}: slett ‘glad, effen’, ({{non}}: sléttr ‘effen’), {{isl}}: sléttur, {{fao}}: slættur ‘glad’
:'''Oost''': {{got}}: slaihts
:'''Oost''': {{got}}: slaihts ‘glad, effen’
{{))}}
{{))}}
{{adjcomp|p=1|{{pn}}|[[{{pn}}e]]|[[{{pn}}er]]|[[{{pn}}ere]]|[[{{pn}}st]]|[[{{pn}}ste]]|part=[[{{pn}}s]]|partcomp=[[{{pn}}ers]]}}
{{adjcomp|p=1|{{pn}}|[[{{pn}}e]]|[[{{pn}}er]]|[[{{pn}}ere]]|[[{{pn}}st]]|[[{{pn}}ste]]|part=[[{{pn}}s]]|partcomp=[[{{pn}}ers]]}}
Regel 76: Regel 76:
{{expr|Recht en '''slecht'''|oprecht en eenvoudig}}
{{expr|Recht en '''slecht'''|oprecht en eenvoudig}}
{{expr|Van een koude (kale of '''slechte''') kermis (reis of markt) thuiskomen|ergens slecht wegkomen}}
{{expr|Van een koude (kale of '''slechte''') kermis (reis of markt) thuiskomen|ergens slecht wegkomen}}
{{-note-}}
*De betekenisontwikkeling van ‘glad, vlak’ naar ‘niet goed’ is beperkt tot de Nederlandse en Duitse taalgebieden (en eventueel Deens {{Q|slet|dan}}, wellicht beïnvloed door Duits schlecht ?). De tussenstappen van deze ontwikkeling zijn nog bewaard in het werkwoord {{Q|slechten|nld}} ‘vlak maken’, in de uitdrukking ''recht en slecht'' en in het bijwoord {{Q|slechts|nld}} ‘[[eenvoudigweg]]’ (later ‘alleen maar’).
{{-trans-}}
{{-trans-}}
{{trans-top|1. niet goed}}
{{trans-top|1. niet goed}}

Versie van 10 okt 2020 13:43

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slecht
Woordherkomst en -opbouw
  • Oorspronkelijk in de betekenis van ‘eenvoudig, onaanzienlijk, gering’, vervolgens ‘ordinair, minderwaardig; onnozel’ (ook gespeld als slicht). In de betekenis van ‘niet goed [van afkomst]’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
Middelnederlands: slegt ‘glad, vlak‘ (1240), later ‘eenvoudig’
Germaans: *slihta- ‘glad, vlak’
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: slight ‘mager, zwak‘, ‘gering’, ‘kleinering; sneer’, ‘(Angelsaksisch: sliht), Duits: schlich ‘eenvoudig’, schlecht ‘niet goed’ (Oudhoogduits: sliht, sleht ‘glad, effen; eenvoudig, vriendelijk’), Fries: sljocht ‘effen; eenvoudig; dwaas’ (Oudfries: sliucht)
Noord: Zweeds: slät ‘vlak, effen’, slätt ‘vlakte’, Deens: slet ‘niet goed’ (verouderd) ‘eenvoudig', Noors: slett ‘glad, effen’, (Oudnoords: sléttr ‘effen’), IJslands: sléttur, Faeröers: slættur ‘glad’
Oost: Gotisch: slaihts ‘glad, effen’
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen slecht slechter slechtst
verbogen slechte slechtere slechtste
partitief slechts slechters -

Bijvoeglijk naamwoord

slecht [3]

  1. van lage kwaliteit
    • Een slecht merk. 
     Ik probeerde het nogmaals maar de lijn was wederom heel slecht en de helft van mijn woorden viel weg.[4]
  2. kwaadaardig, kwaadwillend, niet van goede wil getuigend
    • Een slechte daad. 
  3. van het weer: met meer wind, regen en lagere temperatuur
     De sneeuw werd steeds slechter en boven mijn hoofd ontstonden dikke bloemkoolwolken.[4]
  4. (verouderd) vlak, effen, glad
Antoniemen
Overerving en ontlening
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Slecht gemutst zijn
een slecht humeur hebben
  • Goed ( of slecht) aangeschreven staan
iets of iemand in zekere klasse rangschikken, op zekere wijze beschouwen of schatten.
  • In een slechte reuk staan
iemand die niet goed bekend staat
  • In een goed ( of slecht) blaadje staan
ergens goed aangeschreven staan
  • Met onwillige honden is het slecht hazen vangen
het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen
  • Recht en slecht
oprecht en eenvoudig
  • Van een koude (kale of slechte) kermis (reis of markt) thuiskomen
ergens slecht wegkomen
Opmerkingen
  • De betekenisontwikkeling van ‘glad, vlak’ naar ‘niet goed’ is beperkt tot de Nederlandse en Duitse taalgebieden (en eventueel Deens slet, wellicht beïnvloed door Duits schlecht ?). De tussenstappen van deze ontwikkeling zijn nog bewaard in het werkwoord slechten ‘vlak maken’, in de uitdrukking recht en slecht en in het bijwoord slechtseenvoudigweg’ (later ‘alleen maar’).
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
slecht slechter het slechtst


Bijwoord

slecht

  1. niet goed
    • Deze groep is wel het slechtst behandeld. 
Antoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
slechten

slecht

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van slechten
  2. gebiedende wijs van slechten

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen