buik: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
eso vervangen
Regel 1: Regel 1:
[[Bestand:Buik.jpg|300px|thumb|right|{{pn}}]]
[[Bestand:Buik.jpg|300px|thumb|right|{{pn}}]]

{{=nld=}}
{{=nld=}}
{{-pron-}}
{{-pron-}}
Regel 114: Regel 115:
*{{deu}}: {{trad|de|Bauch}}
*{{deu}}: {{trad|de|Bauch}}
*{{eng}}: {{trad|en|belly}}
*{{eng}}: {{trad|en|belly}}
*{{eso}}: {{trad|eso|ventre}}
*{{art-ekspres}}: {{trad|art-ekspres|ventre}}
*{{epo}}: {{trad|eo|ventro}}
*{{epo}}: {{trad|eo|ventro}}
*{{fin}}: {{trad|fi|maha}}
*{{fin}}: {{trad|fi|maha}}

Versie van 31 aug 2019 15:45

buik


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buik
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘middendeel van lichaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord buik buiken
verkleinwoord buikje buikjes

Zelfstandig naamwoord

buik m

  1. (anatomie) het onderste deel van de voorkant van de romp van mens of dier dat van boven door het middenrif en van onderen door de bekkengordel begrenst is
    • Mijn dochter heeft de laatste tijd soms pijn in haar buik. 
  2. (natuurkunde) plaats waar een golf- of trillingsbeweging de grootste uitwijking vertoont
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden

Baas in eigen buik zijn.

  • Het zelfstandig beslissen van vrouwen over zwangerschap en abortus.

Het zijn twee handen op één buik.

  • Zij zijn het meestal met elkaar eens (meestal ongunstig).

Schrijf dat maar op je buik.

  • Vergeet dat maar.

Er de buik vol van hebben

  • ergens meer dan genoeg van hebben, je wilt niet meer dat het gebeurd
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen