ik: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 2: Regel 2:
{{freq|1}}
{{freq|1}}
{{-nlpronom-pers-}}
{{-nlpronom-pers-}}
{{-pron-}}
{{-pron-}} ik poep heel veeeeeeeeeeeel
*{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}}
*{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}}
*{{WikiW|IPA}}: {{IPA-nl-standaard|ɪk}}
*{{WikiW|IPA}}: {{IPA-nl-standaard|ɪk}}

Versie van 25 jun 2018 13:04

Nederlands

Naar frequentie 1
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
jullie jullie
2e persoon
(formeel)
u u u u
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
u gij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm

=====Uitspraak===== ik poep heel veeeeeeeeeeeel

Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘persoonlijk voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 776 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: ic
Oudnederlands: ik
Germaans: *ek, *ik
Indo-Europees: *éǵh₂-

=

  • Verwant in Germaans:
West: Engels: I (Angelsaksisch: ih, ic, iċ), Duits: ich, (Oudhoogduits: ih), Fries: ik (Oudfries: ik)
Noord: Zweeds: jag, Deens/Noors: jeg (Nynorsk: eg, Oudnoords: ek, jak), IJslands: eg, ég, Faeröers: eg, jeg
Oost: Gotisch: ik [2]

Persoonlijk voornaamwoord

ik eerste persoon enkelvoud

  1. nominatief (onderwerp), verwijst naar de spreker of schrijver.
    • Ik zing dit lied voor jou. 
Citaten

Ik kwam, ik zag, ik overwon

Spreekwoorden

Ik kwam, ik zag, ik overwon

Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord ik ikken
verkleinwoord ikje ikjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

ik o [3]

  1. ego, de eigenlijke zelfstandige persoon
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Fries

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik my wy ús
2e persoon
fam.
do dy jimme jimme
2e persoon
beleefd
jo jo
3e persoon
(mannelijk)
hy him hja, sy har, harren
3e persoon
(vrouwelijk)
hja, sy har
3e persoon
(onzijdig)
it it

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. eerste persoon enkelvoud onderwerpsvorm: ik



Gotisch

enkelvoud tweevoud meervoud
nominatief ik wit weis
accusatief mik ugkis uns/unsis
genitief meina ugkis unsara
datief mis *ugkara uns/unsis

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik (nominatief van de eerste persoon enkelvoud)


Kaqchikel

Zelfstandig naamwoord

ik

  1. zon


Nedersaksisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • ik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelnederduits ik

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; eerste persoon enkelvoud nominatief, verwijst naar de spreker of schrijver.
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Citaten

Ik keem, ik keek, ik wun

Spreekwoorden

Ik keem, ik keek, ik wun


Tobiaans

Zelfstandig naamwoord

ik

  1. vis


Twents

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; eerste persoon enkelvoud nominatief, verwijst naar de spreker of schrijver.
Verwante begrippen


Veluws

Persoonlijk voornaamwoord

ik

  1. ik; eerste persoon enkelvoud nominatief, verwijst naar de spreker of schrijver.