gemoed

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  gemoed    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ge·moed

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘innerlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1285
• afgeleid van moed met het voorvoegsel ge-

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	gemoed	gemoederen
verkleinwoord	gemoedje	gemoedjes

Zelfstandig naamwoord

gemoed o

1. (psychologie) inborst, gevoelsleven

   • Op je gemoed werken. 
   • De gemoederen waren weer wat bedaard. 

Synoniemen

• geest, ziel

Hyponiemen

• blijgemoed, goedsmoeds, weemoed, welgemoed

Afgeleide begrippen

   

blijmoedig edelmoedig gemoedelijk gemoedsaandoening gemoedsaard gemoedsbeschaving gemoedsbestaan gemoedsbeweging gemoedsbezwaar = gemoedsdrift gemoedservaring gemoedsgesteldheid gemoedsgesteltenis gemoedsindruk gemoedskracht gemoedskwelling gemoedsleven gemoedsmens = gemoedsneiging gemoedsrust gemoedsschommeling gemoedsstemming gemoedstoestand gemoedsuitstorting gemoedswarmte goedmoedig grootmoedig kleinmoedig = kloekmoedig lankmoedig rouwmoedig twijfelmoedig vrijmoedig wankelmoedig weemoedig weifelmoedig zachtmoedig zwaarmoedig

Verwante begrippen

• animo

Vertalingen

    1.   

Engels: soul (en)

Spaans: alma (es) v

Gangbaarheid

• Het woord gemoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gemoed" herkend door:

96 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.