zeggen: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
De Wikischim (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Zatev (overleg | bijdragen)
k + nds, + vel
Regel 103: Regel 103:
{{wel-GB}}
{{wel-GB}}
{{crr13|N=100|V=99}}
{{crr13|N=100|V=99}}


{{=nds=}}
{{-verb-|nds}}
'''{{pn}}'''
# {{Q|{{pn}}|nld}}


{{=vel=}}
{{-verb-|vel}}
'''{{pn}}'''
# {{Q|{{pn}}|nld}}

Versie van 16 mrt 2018 17:12

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • afkomstig van:
Middelnederlands: secghen, seggen
Oudnederlands: sagon
Germaans: *sagjanan

=

  • Verwant in Germaans:
West: Engels: say (Angelsaksisch: secgan), Duits: sagen, (Oudhoogduits: sagēn), Fries: sizze (Oudfries: sedza)
Noord: Zweeds: säga, Deens: sige, Noors: si, (Nynorsk: seie, Oudnoords: segja), IJslands: segja, Faeröers: siga
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zeggen
/ˈzɛ.ɣə(n)/
zei *, zegde
/zɛɪ̯/, /ˈzɛɣ.də/
gezegd
/ɣə.ˈzɛxt/
zwak -d volledig

Werkwoord

zeggen

  1. overgankelijk mededelen
    • Hij zegt dat hij gewoon aanwezig was. 
  2. overgankelijk betuigen
    • Ik zeg maar zo... 
  3. overgankelijk bevelen
    • Ga daarheen, zeg ik je! 
  4. overgankelijk van oordeel of mening zijn
    • En, wat zeg je dáárvan? 
  5. overgankelijk, (pregnant) iets in de vorm van kritiek, een berisping e.d. geven
    • Jij hebt ook altijd wat te zeggen. 
    • Dat laat ik mij niet zeggen! 
  6. overgankelijk, onpersoonlijk, betekenen
    • Wat wil dat zeggen? 
Opmerkingen
  • Bij zeggen ligt de nadruk op de medegedeelde boodschap, niet op het spreken zelf. Dit geldt voor alle hiervoor gegeven betekenissen.
  • Van oorsprong een geheel regelmatig vervoegd zwak werkwoord. Door elisie van de g in de stam en vervolgens van de uitgang -de in het enkelvoud is de verleden tijd onregelmatig geworden: zegde > zeide > zei. In Vlaanderen is de regelmatige vorm nog steeds in gebruik.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de zeggenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zegge

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]


Nedersaksisch

Werkwoord

zeggen

  1. zeggen


Veluws

Werkwoord

zeggen

  1. zeggen
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be